"Go working, young man, and don't be blasphemous!"



zaterdag, mei 22, 2010

'De kleine Eeuwigheid'




Ennn ik ben er weer. Hierbij een korte literaire exploratie met semi-biografisch tintje. Het is wat down-esquer van toon dan mijn normale flierefluiter schrijfsels, hopelijk deprimeer ik niemand:



De kleine eeuwigheid

Ik spreidde alle speeltjes uit op de koffietafel: een leger van voornamelijk roze ogen keek vanuit een ver en onschuldiger verleden naar mij op, klaar voor de aanval. Een deel van de mechanische infanterie miste onderdelen, opgeslokt door het gulzige mondje van de tijd, zoals zoveel andere dingen. Hier en daar ontbraken wieltjes of miniscule plastic boutjes en waren stickervelletjes incorrect of niet gebruikt. Een rood plastic kevertje was in prangende noodzaak beplakt met de geel-zwarte strepen van een overheidsvehicel. Links van de tafel lag een droevig hoopje plastic spul, bestaande uit eenzame autostukken en/of lichaamsdelen, met bestemming onbekend: sommige speeltjes waren niet meer te redden, veelal omdat ze slecht nog uit één onderdeel bestonden. Ik deelde hun ellende, ik voelde mij evengoed zoekgeraakt en stukgemaakt. De panthers waren er een stuk beter aan toe, dankzij hun duurzame ontwerp uit één stuk. Ze leken mij nog even fris en fruitig als de dag dat ik ze met een uitgelaten gil uit hun gele placenta haalde. Allen, ook degene zonder ogen, keken met beschuldiging en verwijten naar mij op: “Waarom heb je ons al die jaren alleen gelaten, wist je niet hoe gevaarlijk het hier was?” Ze waren noodgedwongen op kaniballisme overgegaan, vertelden ze mij.

Mijn eerste herinnering zijn Kinder-surprises: die afschuwelijk smakende chocolade-eieren van die doodenge Humpty Tumpty man met de rode pet die al enkele decennia lang kinderen over de gehele wereld de stuipen op het lijf jaagt. De reclame waarin hij op een muurtje zit om een stel flinterdunne eieren van choco aan te prijzen kan ik mij nog kraakhelder voor de geest halen: pas op, Humpty, je valt er zo af...!” gilden mijn onderontwikkelde hersenen dan. Vervolgens viel hij dan inderdaad. Ik kreeg er de koudste rillingen van. Het verbaast mij weinig dat mijn eerste memoires direct al zulke tegenstrijdige gevoelens van enerzijds allesverschrokkende angst en anderzijds kinderlijke vreugde oproepen: mijn ervaring is dat dat intrinsiek bij kindzijn hoort.

Mijn vader bracht elke keer als hij thuiskwam een kinder-surprise van Ferrero voor mij mee. En de geur van de zee. De magie zat ‘m in het speelgoed dat men (in mijn ogen) op ingenieuze wijze in het eivormige geheel had gekregen: niet anders dan met uitermate preciese en vlug vingerwerk had men die twee helften zo netjes om het plastic eidooier heen kunnen krijgen, redeneerde ik. Het was nog een tijd waarin ik in tovenarij geloofde, of in ieder geval mijzelf nog kon overtuigen dat de wereld zoiets als het bestaan van magie had verdiend.

In mijn tijd was dit eigeel verrassend vaak gevuld met ofwel een quasi-mechanische constructie (een hijskraan-achtig bouwsel lijkt heel populair te zijn) ofwel het onbewegelijke figuur van de Pink Panther, in allemaal interessante poses en outfits. De roze tijger welteverstaan, niet de inspecteur. De ene keer was de homofiele poes als doktor verkleed, de andere keer als professionele schaatser. Wat het idee hierachter was begrijp ik nog steeds niet: moest ik hier uit afleiden dat roze fantasiedieren wekelijks een beroepswissel mogen maken? En hoe zat dat dan met de benodigde diploma’s? Kon ik verwachten dat de zuster die mij over een paar weken mijn vaccinatie zou geven ook over een flamingoroze krulstaat kon beschikken? En hoe zat dat met bouwvakers? De dame van de kassa? Vrachtwagenbestuurders? En welke mate van professionaliteit kan een roze katachtige überhaupt bereiken? Konden vaders en moeders ook besluiten dat ze hun huidige bezigheid van vader- en moederzijn zat waren en zich tot cowboy of wegwerker bekeren? Prangende levensvragen waren het. Heden ten dage vinden kinderen waarschijnlijk soortgelijk waardeloze prullaria in hun tweedewereldoorlogchocolade-ei, die soortgelijke extensiële questes oproepen.

Jaren later vond ik in het stille, scheve, hondsdode huis van mijn overgrootmoeder een plastic boodschappentas vol met kindersuprise-vulling. Ik was bewust vergeten dat het daar lag. De oorlog was al jaren voorbij, maar de muren ademden nog haar vochtige, klamme angstadem uit. Het verstikte mij, het hield het licht buiten ook al scheen alle macht door het beslagen raam. In dit kleine kamertje was de herinnering sterker (en donkerder?) dan de tastbare wereld buiten. Ik vraag mij wel eens af waarom ik mij amper een ander stuk speelgoed kan herinneren dan die stomme eieren: had ik niets anders, of zag ik niets anders? Waarom heb ik geen flauw idee van de spullen die mijn moeder mij heeft gegeven? Ze was geen gemene vrouw, ze zal welhaast zeker haar toentertijd enigs kind overladen hebben met amusant doch leerzaam kinderspeelgoed: waar was dat gebleven? Vond ik dat minder interessant dan plastic onzin? Waarom was ik veel meer onder de indruk van de korte bezoekjes van de man die weken weg bleef, dan van de dagelijkse knuffels en giften van mijn bloedeigen moeder? Deze vragen beangstigen mij. Als mijn moeder namelijk geen slechte vrouw was, moet ik welhaast zeker een slechte dochter zijn om zulke devoties van moederliefde te zijn vergeten.

Vader was een hardwerkende man, een uitbundige man, een man die de trage schim van wat hij nu is waarschijnlijk vierkant uit zou hebben gelachen. Het enthousiastme dat ik voelde elke keer als ik zo’n Kinder Ei kreeg was kinderlijke mimiek van zijn levensvreugde. In die paar voor een buitenstaander betekenisloze dagen die wij deelden, die kleine eeuwigheid van onverstoorbaarheid moeten we het Hollywood reclamegezin van geluk hebben gevormd: mooie, jonge mensen met rechte, witte tanden die uitbundig glimlachten naar een camera die er nooit was. Het beeld van een jonge vader die nog maar een paar jaar verwijderd is van zijn eerste scheerbeurt die een spelletje speelt met zijn groot-ogige kind. Hij houdt iets achter zijn rug, maar wat is het? Een cadeautje? Of...? Het dochtertje speelt uitgelaten mee, ze is nu al oud genoeg om in het bezit te zijn van een korte-termijngeheugen dus ze weet natuurlijk allang waar dit heen gaat en wat pappa achter zijn jas verstopt. Toch speelt ze mee. Het is het spel dat de dingen de moeite waard maakt.

Het bijzondere aan jonge, idealistische gezinnen is dat ongeluk ze zo goed kan overdonderen. De oorlog kwam dan ook met veel bombastie ons leven binnen, als een aandachtsgeile vrouw die zich aan de pijpen van mijn vader klamde en zijn volledige overgave eiste. Ze slokte zijn lichaam en geest op en spuugde een onvolledige dubbelganger uit die niemand echt kon bedotten. Het Vaderland had hem nu nodig. De grote vraag over wat dat Vaderland nou precies was, en waarom het zichzelf aan het opeten was, werd nooit doelmatig beantwoord. Wij poogden weg te vluchten van die grote, gulzige zee naar het het eveneens grote, gulzige binnenland. Ik nam niets persoonlijks mee (immers, mijn èchte persoonlijkheid zou in de volgende momenten pas worden gevormd), op een plastic boodschappentas na. Hierin sloegen een paar honderd kleine speelgoedfiguren beschuldigend tegen elkaar aan en vielen vervolgens terug in een paar duizend losse onderdelen. Ze ratelden bij elke treurige stap.

Veel heeft het niet uitgemaakt, het gaf ons slechts de tijd om verstijfd als konijnen het naderende onheil af te wachten. Dit was het moment waarop onze angsten het kleine huisje van mijn grootmoeder voor eeuwig hebben bedoezeld en de langzame vergiftigingsdood hebben laten sterven. Het huis is nu onbruikbaar voor toekomstige generaties, mochten die ooit terug willen keren. Dat is de reden dat ik hier niet lang kan ademen, dat ik hier niet lang kan blijven. Mijn vader werd gevonden, en ging alsnog in dienst. Het huis begon ellende uit te braken, het spel werd nooit meer gespeeld.

Mijn vader huilt nooit om zijn verloren lichaam, de zee, de mannen die hij moest doden of zijn ontwortelde dochter die in het koude noorden is gebleven. Mijn moeder huilt nooit bij grensposten, uitgebrande huizen of door oude vrienden geschreven brieven die nooit zijn aankomen. Wellicht dat hun tranen alleen nog kwamen toen het leek of er nog iets was om voor te huilen. Wellicht dat hun tranen het zoveelste offer waren dat zij af hebben moeten staan. Wellicht dat tranen het eerste zijn dat de menselijkheid verlaat wanneer de doos van Pandora open wordt getrokken. Hun enige dochter echter, het kind dat niets heeft gezien omdat ze haar ogen dicht had geknepen, maar alles mee heeft gemaakt omdat je niet kan vluchten van legers met roze ogen, staat als een klein kind te grienen bij het brandende graf van wat nasmeulend plastic.

woensdag, februari 17, 2010

AIFW 2010 winter



Hierbij de foto's van mijn poezenloopjes dit seizoen:



- Monique van Heist @ DFA's -



- MLY by Emily Hermans -


- Bas Kosters @ DFA's -


- Individuals by AMFI -


- END by Eva & Delia -

dinsdag, februari 16, 2010

Oh for gosh sake...




- A Models Choice. Hell Yeah. -

Een chefkok. Genaamd Joost Hoes. Besloot het eens helemaal anders te doen. Een chefkok genaamd Hoes besloot het eens helemaal anders te doen en heeft zich gespecialiseerd in het op ambachtelijke en op biologisch verantwoorde wijze bereiden van friet.

Een chefkok genaamd Hoes die besloot het eens helemaal anders te gaan doen middels het zich specialiseren in het ambachtelijk bereiden van friet h-h-heeft... - ach, laat ook maar... Ik ben gewoon verbijsterd. En diep teleurgesteld: hoe hebben wij als mensheid zo lang voort kunnen leven zonder eerder op deze simpele bevinding te komen? De realisatie: friet is een geweldig iets, en vraagt daarom de zachtste handen om de schilletjes er af te halen, de puurste olie om het goudgele godenvoedsel in te bakken en de soepelste vers gemaakte mayonaise om het te complimenteren. Het is kunst, met een grote K, U, N, S, T. Men zegt dat, als je een handjevol apen een onbepaalde tijd achter een set onverwoestbare typemachines zet, je het complete werk van Shakespeare krijgt. En het ziet er nog adorabel uit ook. Het Friethoes is minstens zo groots, memorabel en imposant als het oeuvre van Shakespeare, en zeker het trainen van die apen waard. Waar is het dan misgegaan? Waarom was Joost Hoes pas de eerste die bedacht: friet, joh, dat is zo lekker dat het de volledige aandacht van een topkok verdient! Waarom moesten we hier zo lang op wachten? Met Joost Hoes heeft de mensheid eindelijk een nieuw, langverwacht beschavingsniveau bereikt.

Goddank woon ik een trein verderop. Anders zat ik er elke dag en kon ik binnenkort op zoek naar nieuw werk.

Haarlem, Kruisweg 43. Pas vanaf 12h00 open. Want tja: wie wil er nou met friet ontbijten? Dan moet je wel een hele rare vogel zijn.

Koffie & Ajax, Jutka & Riska






- "Nee mevrouw, dat is geen 'symbool van mijn onderdrukking door de patriarchale samenleving'. Dat is nou gewoon een leuke vogel in een leuke kooi. Mocht ik behoefte hebben die boodschap uit te dragen, had ik wel een tuinpak aangetrokken en mijn bh verbrandt. Anyway, leuk dat u het vraagt..."-

Vandaag was ik lui, dus liep ik in een oversized trui koffie te drinken, te soggen en de Spelen te kijken. En schoonmaken, want dat is immers wat ik altijd doe als ik mijn studie met alle man en macht poog te ontwijken. Met mop en Ajax het studiewerk te lijf! Maar daar terzijde, want dat was niet waar deze gedachtetrein heen ging. Hierbij even aandacht voor m'n sog-kledij bij uitstek, van Jutka en Riska, een verrukkelijk stel zussen die verrukkelijke kleding maken middels copy en paste van andere kledingstukken. Daarnaast hebben ze een fantastische collectie sieraden, en een mix van andere vintage en nieuwe accessoires. Een kleine eeuwigheid geleden waren ze bovendien het eerste adresje waar je die schattige Ibiza-laarsjes kon vinden.

Je vindt ze op de Bilderdijkstraat 194 in Amsterdam. Of, mocht je een van de mensen zijn die niet continu verdwaalt bij een bezoek aan de Noord-Hollandse hoofdstad, zoals ik klaarblijkend dus wel doe, de Kruisstraat 15 in Haarlem.

De terreur en tristesse van de fashionweek



De fashionweek is weer voorbij, en de zoete herinneringen aan mijn catwalk-ontmaagding komen weer bovendrijven: kotsend van angst je eerste casting overleven, visagistes die je wimpers met uitermate pittige snorrenlijm aan/in elkaar klitten en de eerste keer dat Bastiaan van Schaik je de catwalk op duwt met een waarschijnlijk goedbedoelde snauw. Ach ja, fashionweek: een winter- en zomereditie waarin je je met je 180 centimeter lange lijf alsnog nietig en klein voelt. De week waarin je eigenlijk niet en plein publique eten mag, want de camera’s zijn overal en je hebt jezelf aangepraat te dik te zijn. En waarschijnlijk heb je nog gelijk ook (in deze versie van de twilight zone in ieder geval). De week waarin iedereen mooier en uitgeslapener lijkt dan jijzelf. En dan heb ik het niet over de modellen alleen, ook de make-up artists, choreografen, klusjesmannen, haaropsteekmensen, decorbouwers en uiteraard ontwerpers en het daarbij horende leger assistentes (in alle smaken en kleuren) ziet er uit om door een ringetje te halen. Terwijl jij om 07h00 met je enorme wallen nog zit te wachten op je foudation en een grote kop koffie (en je af zit te vragen waar al die assistentes in godsnaam voor nodig zijn?), is iedereen al fris en fruitig een mooiere wereld voor ons allemaal aan het maken. En om de èèn of andere, voor jou absoluut onverklaarbare reden schijn jij daar ook onderdeel van te zijn. En dat maakt alles goed: voor die ene week heb je het gevoel er eventjes heel erg bij te horen.

Mijn eerste fashionweek was ruim een jaar geleden, en de oogst was naar mijn mening niet slecht. Mij was de eer toebedeeld vier shows te lopen, al vier meer dan ik zelf ooit had gedacht te mogen lopen. De castings overleven was trouwens het ergst. Ik had nog nooit zoveel bloedmooie, ielig dunne meisjes in dezelfde ruimte gezien. Mijn zelfvertrouwen liet mij volledig in de steek en ging met z’n staart tussen z’n benen in een hoekje zitten janken. Eigenlijk wilde ik gewoon de kamer verlaten, het modellenwerk volledig opgeven en mijzelf direct tien kilo zwaarder eten aan patat. Tot mijn spijt en schaamte moet ik toegeven dat ik dat bij mijn aller-allereerste casting ooit ook heb gedaan. De castingruimte uitlopen bedoel ik, modellenwerk doe ik immers nog steeds, waarschijnlijk mede dankzij het negeren van die derde, calorierijke wens.
Dus ik vermande mij, trok mijn protesterende zelfvertrouwen achter mij aan en liep naar de ‘jurytafel’. Een casting bestaat namelijk meestal uit een aantal voor de show belangrijke mensen die je even bekijken en beoordelen. En doorgaans zitten ze achter een tafel, want de hele tijd staan is ook maar zo lullig. Een beetje zoals Idols (X-factor voor de jongere lezers), maar dan zonder die dikke, die hoer en die haakneus (dat nicht, die hoer, die blonde chick en die met die snor voor de jongere lezers). En de gebruikelijke horde assistentes is uiteraard ook aanwezig, om aantekeningen te maken, versnaperingen te halen, heupjes te meten, ‘ja’ te knikken en ‘tut-tut-tut’ te mompelen. Even ‘hallo’ zeggen, je portfolio laten zien en heen en weer lopen. Dat was het. Je bent klaar. Volgende dunne wicht s.v.p.: ‘Don’t call us, we’ll call you…’
Maar dan opeens krijg je een paar dagen later een mailtje van Het Bureau: je bent door naar de volgende ronde/in optie gezet. Soms volgt een fitting, soms niet. Uiteindelijk komt dan dat langverwachte bericht: je mag voor ontwerper X lopen! Kirrend huppel je door de kamer, gooit uitgelaten de kat in de lucht, knuffelt de buurman of hangt uit het autoraampje en schreeuwt obscene dingen naar voorbijrijdende auto’s. En dan komt de dreun. Op dat moment besef je hoe eng je dit vindt, en Zelfvertrouwen begint weer piepend z’n snuit tegen je hand te duwen. Want je vindt jezelf helemaal geen model. Je meent dat je helemaal niet mooi lopen kan. En modellen moeten mooi kunnen lopen. Ergo, jij bent geen model. Voor leken is dit sentiment trouwens zeer waarschijnlijk zeer onbegrijpelijk. Voor je moeder in ieder geval zeker: “Hoezo, niet lopen?” hoor ik haar over de telefoon “...weet je hoe vaak je als peuter het tafelkleed, met glazen, asbakken en wat al niet van de tafel hebt gerukt in een poging tot houvast? Dàt is pas niet kunnen lopen...!”
Het telefoongesprek wordt beeindigd met een ‘Stel je niet aan.” en een “Wanneer kom je nou eens langs?”, en je bent weer alleen met je ellende. Uiteraard is het niet het einde van de wereld, een kredietcrisis of het ebola-virus. Maar jouw persoonlijke hel is het zeker. Je voelde je al stom, dik en lelijk, en nu loop je ook nog eens als een boerenpaard op LSD. Dat gaat er vast afschuwelijk uitzien op de catwalk. De zenuwen vreten een gat in je week. De nacht voor de eerste show slaap je slecht, de dag van de eerste show betreur je dat. Alhoewel je je eigen kleding backstage toch uit zal moeten doen, sta je die ochtend diep peinzend voor je kledingkast. Unfashionable verschijnen is geen optie. Wat moeten de make-up artists, choreografen, klusjesmannen, haaropsteekmensen, decorbouwers, ontwerpers en uiteraard al die assistentes anders wel niet denken?
Dan gaat alles in een roes: je wordt meegesleurd in de drukte van backstage. Haar, make-up, doorpassen, loopje oefenen. En wachten. Wachten op haar, make-up, doorpassen, loopje oefenen. Maar zelfs wachten is gevuld met die verrukkelijke, allesoverheersende chaos. Visagistes spreiden hun spullen uit en moeten even iedereen in de kamer groeten, drie zoenen geven en vragen hoe het weekend was; modellen moeten in verschillende jurken worden gehesen; kledingrekken worden herhaaldelijk van de ene naar de andere plek gereden in een competatief onderonsje van de assistenten; ontwerpers lopen met de handen in de haren rond; het decor wordt op gebouwd, de zaal wordt schoongeveegd; een cameraploeg van AT5 valt iedereen lastig in de hoop op sappige verhalen over anorexia of heroïnegebruik in de modewereld en vestjes, mobieltjes en mp3-spelers raken kwijt.
Opeens imponeren de andere modellen je minder dan bij de casting. Wellicht omdat jouw aanwezigheid het bewijs is dat je op z’n minst op gelijke voet met deze papierdunne elfjes staat. Het besef van égalité leidt tot fraternité, en boven alles liberté van je eigen verwrongen zelfbeeld. Misschien ook omdat ze er zo vroeg in de ochtend niet op hun paasbest uitzien. Maar vooral omdat je opmerk dat je niet de enige bent die een beetje bang is voor dat enge, in leren broek gehulde relnicht van de choreografie, je niet de enige bent die bang is te struikelen op die kilometers lange catwalk en dat je zeker niet de enige bent die die gekke dame van de visagie ontwijkt die nu al vier andere modellen in het oog heeft gestoken met haar raffelige, bloederige make-up kwastje. Je relativeert: het blijken net mensen, die modellen. Zo eng zijn ze niet.
Nadat het hele arsenaal aan mooi-makkers zich op je uit heeft geleeft bevind je je uiteindelijk backstage, een paar seconden vòòr het moment supreme. Je wou dat er iemand was die je handje vast kon houden. Je wou dat er iemand was die je zou vertellen dat alles oké zal gaan. Je wou dat er iemand was die je hier weg kon halen. Boven alles wou je dat het al morgen was. Alles is eng, lawaaierig en te stil tegelijk, intens op een verwrongen manier. Het publiek maakt teveel lawaai, de crew houdt z'n adem teveel in. De muziek staat te hard, het licht is te fel, hier achter is het te donker. Je hart dondert in je borstkas, en het is eng, Eng, ENG. Het meisje achter je geeft je een tik en een bemoedigend glimlachje. Jij bent aan de beurt. Je werpt een blik op Zelfvertrouwen, geeft ‘m een aai over de kop en stapt met grote stappen die verdomde catwalk op.